Antilichamen tegen biologicals en hun biosimilars
Anti-infliximabantilichamen bij patiënten met reumatoïde artritis onder behandeling met infliximab tonen een kruisreactie op biosimilars. Bij antilichaampositieve patiënten schakel je dus beter niet over van het origineel naar een biosimilar. Dat schrijven Begoña Ruiz-Argüello en collega’s in Annals of Rheumatic Diseases.
De introductie van biosimilars, met een vergelijkbare efficaciteit en veiligheid als die van de originele biologicals kan helpen om de behandeling van reumatische aandoeningen beter betaalbaar te maken. CT-P13, biosimilar voor infliximab, werd in 2013 goedgekeurd door de European Medicines Agency (EMA) voor het gebruik in alle indicaties waarvoor ook infliximab werd goedgekeurd.
Toch blijven er bij clinici nog vragen bestaan over anti-TNF-alfa-biosimilars. Eén van de grote vragen is of je als arts patiënten veilig en doeltreffend kunt laten overschakelen van infliximab op een biosimilar. Het aantonen van equivalentie in immunogeniciteit tussen het origineel geneesmiddel en de biosimilar is daarbij van belang. Er werd reeds aangetoond dat de detectie van antilichamen tegen deze geneesmiddelen vergelijkbaar was in patiënten die CT-P13 kregen en zij die het origineel kregen, en dat zowel bij reumatoïde artritis als spondylitis ankylosans. Recent onderzoek suggereerde bovendien dat anti- infliximabantilichamen bij patiënten met inflammatoire darmziekten ook een biosimilar herkennen en ermee kruisreageren.
M. Begoña Ruiz-Argüello en collega’s evalueerden 250 patiënten met een reumatische aandoening (reumatoïde artritis of spondylitis ankylosans) onder behandeling met infliximab. Geen van hen had ooit een biosimilar gekregen. De patiënten die positief hadden getest voor infliximab‑ antilichamen tijdens routinetests sinds 2013 werden consecutief geïncludeerd (n = 126). Anti-infliximabantilichamen werden gemeten aan de hand van drie bridging ELISA-tests, één test die infliximab gebruikt om antilichamen op te sporen en twee andere die telkens een andere biosimilar gebruiken.
De onderzoekers stelden vast dat 50,4% van de patiënten positief testte voor anti-infliximabantilichamen, en dat alle drie de tests hetzelfde resultaat gaven. Er werden ook geen verschillen gezien voor patiënten met reumatoïde artritis of spondylitis ankylosans.
De onderzoekers besluiten dat anti-infliximabantilichamen bij patiënten die met infliximab worden behandeld een kruisreactie vertonen met de twee bestudeerde biosimilars. De resultaten suggereren dat epitopen die de immuunrespons op infliximab beïnvloeden, ook aanwezig zijn op deze biosimilars.
Bij antilichaampositieve patiënten onder infliximab wordt dus beter niet omgeschakeld op een biosimilar, aangezien de antilichamen zullen reageren met het nieuwe geneesmiddel met een potentieel verlies van respons als gevolg. Deze bevindingen ondersteunen ook het nut van therapeutische geneesmiddelenmonitoring vooraleer een switchingstrategie wordt overwogen.
Bron: Tekst Ortho-Rheumato.be, Antilichamen tegen biologicals en hun biosimilars